Door Peter Kampschuur, 17-12-2022
Kerstmis nadert, en opnieuw zullen overal ter wereld miljoenen mensen de geboorte van het Kerstkind in Bethlehem gedenken. Niet voor niets staat het Kerstverhaal bekend als ‘the greatest story ever told’. In de theosofie en andere esoterische kringen kent men de verborgen innerlijke betekenis van dit verhaal, maar in het algemeen wordt er weinig stil gestaan bij het spirituele transformatieproces waarnaar het verwijst: het alchemistische proces dat lichaam, ziel en geest voorbereidt op de ‘tweede’ of ‘geestelijke’ geboorte.
Deze ‘geboorte’ is een innerlijk gebeuren, maar daarmee is niet gezegd dat het om iets puur symbolisch of alleen maar om iets denkbeeldigs zou gaan. De symboliek van de Kerstmythe verwijst naar een fundamentele bewustzijnsverandering die alles te maken heeft met ons lichaam en de ‘energiehuishouding’ daarin en eromheen.
De tweede of geestelijke geboorte wordt mogelijk als de ruimte van het mystieke hart niet langer wordt bezet door het denkende, emotionele en willende ‘ik’. Dat vraagt om een voorbereiding – het is geen kwestie van het omdraaien van een psychologische knop. Het helpt niet om anders te denken of een andere houding aan te nemen.
In oeroude tijden werd er al begrepen dat bewustzijn en energie twee kanten van dezelfde munt zijn. De oude Chinezen wisten bijvoorbeeld al dat het ‘hemelse bewustzijn’, zoals zij het noemden, alleen in het ‘geestelijke hart’ (rechts van het orgaan hart in de borstkas) kan komen na de nodige energetische voorbereiding. Dit is het essentiële alchemistische geheim, waarnaar steeds weer in andere termen wordt verwezen.
Bij de oude Chinezen, toch al bekend vanwege hun bloemrijke beeldspraak en benamingen voor energiecentra, -punten en -kanalen, is de essentie van het bedoelde transformatieproces onder andere verwoord in Het geheim van de gouden bloem, een geschrift dat later is becommentarieerd door Richard Wilhelm en C. G. Jung. In de tekst zien we vele verwijzingen naar het bedoelde proces, bijvoorbeeld in termen van ‘de schat in de akker’, ‘de kostbare parel’ en ‘het levenselixer’.
In Westerse alchemistische tradities komt de term ‘levenselixer’ ook voor, naast ‘het transformeren van lood in goud’, ‘de steen der wijzen’, ‘de schat in de bruidskamer’ en ‘het alchymische huwelijk’. Ook de symboliek van de Heilige Graal houdt hiermee verband en is alleen te begrijpen vanuit het perspectief van de innerlijke alchemie.
Het gaat om de transformatie van oorspronkelijke, ruwe, ongezuiverde levenskracht tot het licht van het hoogste bewustzijn. En uiteindelijk gaat het erom dat dit bewustzijn toegang vindt tot de ruimte van het mystieke hart en van daaruit straalt; ook in het taoïsme en het Chinese boeddhisme wordt dit ‘de nieuwe geboorte’ genoemd.
De verwekking van het Christuskind
Aan deze innerlijke geboorte gaat een bevruchting vooraf, die net als bij een kind van vlees en bloed plaatsvindt in de bekkenruimte. Het Christuskind moet, met andere woorden, eerst worden verwekt en kan pas na de nodige innerlijke zuivering en ontwikkeling worden geboren. Deze bevruchting vindt weliswaar in het bekken plaats, maar op een ander, innerlijk niveau – in de wereld die geest en lichaam met elkaar verbindt, het energieniveau waarop fijnstoffelijke materie (energie) en geest één worden, de wereld van de ziel.
De energieën die in het bekken samenkomen en met elkaar worden versmolten, zijn de ‘ruwe’ oerkracht die uit het staartbeen vrijkomt (in India ‘Kundalini’-energie genoemd), dat deel van deze energie dat al is omgezet in seksuele energie, de kosmische energie die we opnemen uit de ingeademde lucht en (eventueel) in ons toelaten door de mee-ademende huid heen, energie uit voedsel en drank, energie vanuit de aarde onder onze voeten en het witte hemelse licht dat vanuit een punt boven ons hoofd afdaalt door de wervelkolom, tot in het heiligbeen. Als er zich geen spanningsvelden in het bekken bevinden doordat we diep loslaten wat er niet in ons hoort te blijven hangen, kunnen in deze ruimte alle mogelijke energieën die je kunt onderscheiden, met elkaar verbonden worden. Dit is het begin van het proces dat wordt aangeduid met de spreuk ‘Solve et coagula’, ‘los op en laat stollen’.
Deze betekenisvolle omschrijving van het innerlijk-alchemistische, spirituele transformatieproces slaat op de vergeestelijking van het lichaam, gevolgd door de hernieuwde en gezuiverde belichaming van de geest. Als het oude wordt losgelaten (‘los op’) en het nieuwe wordt geïntegreerd en vorm krijgt (‘laat stollen’), dan wordt dat ‘stolsel’ ook weer oud, zodat het moet worden losgelaten en op een volgend – en hopelijk hoger – niveau een nieuwe integratie kan vinden. En zo gaat dat nog een aantal malen dóór.
Steeds weer gaat het om het loslaten van het oude en het toelaten van het nieuwe, zoals de uitademing gaat en de inademing komt. Stolling kan per definitie nooit een definitieve oplossing zijn, behalve wanneer het lichaam geheel vergeestelijkt is en de geest het lichaam dan ook geheel bewoont, dus als de geest van top tot teen is belichaamd. In dit eenwordingsproces van geest en materie (c.q. energie) luidt de tweede geboorte een heel nieuwe fase in.
Mannelijke en vrouwelijke energieën
Het gegeven dat de seksuele energie in het transformatieproces is betrokken, heeft ongetwijfeld geleid tot de schutterigheid waarmee de Rooms-Katholieke Kerk – en het christendom in het algemeen – met seksualiteit omgaat. Ooit was het in de RK Kerk net zo goed bekend dat de seksuele energie moet worden getransformeerd, als in Tantra, in de taoïstische yoga of bij de oude Egyptenaren. Het besef dat de seksuele kracht sacraal is en door transformatie een genezende, één makende kracht wordt, was aanleiding tot het celibataire priesterschap en het taboe op seksualiteit vóór het huwelijk.
Eigenlijk is de christelijke symboliek, bijvoorbeeld in het Kerstverhaal, doortrokken van verhulde verwijzingen naar het verband tussen seksualiteit en spiritualiteit, tussen seksuele energie en spirituele energie. Het gaat er op steeds andere niveaus om dat ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ energieën, yin en yang, tot een nieuwe synthese leiden. Op het meest fundamentele niveau gaat het vrij letterlijk om seksuele energie maar die wordt uiteindelijk gesublimeerd tot de meest subtiele krachten die in- en vanuit het mystieke hart stralen.
Het proces van spirituele transformatie van de oerkracht, inclusief de seksuele energie, wordt ook beschreven als het op elkaar inwerken van de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur. In bijvoorbeeld de oude Chinese alchemie (waar overigens nog ‘hout’ als vijfde element wordt onderscheiden) wordt de bekkenschaal ook wel de ‘ketel’ genoemd, waarin water wordt verwarmd door het vuur, zodat er zich stoom vormt – een subtielere hoedanigheid waarin de energie vanzelf opstijgt naar hogere gebieden. De betekenis van de symboliek verandert in de loop van het transformatieproces; het ‘vuur’ is in eerste instantie het slangevuur (de Kundalini) maar in tweede instantie de geest, en op het hoogste niveau staat ‘vuur’ symbool voor de waarheid. ‘Water’ is in eerste instantie een symbool voor emoties, vervolgens voor zuivere materie en uiteindelijk voor de liefde. Steeds gaat het om de harmonieuze vereniging van yin en yang: materie en geest, het vrouwelijke en het mannelijke, gevoel en verstand, beneden en boven.
Uit het ‘huwelijk’ van het mannelijke en het vrouwelijke in onszelf wordt het innerlijke ‘kind’ geboren. Als de ruimte van het mystieke hart vrij en zuiver is, kunnen de gezuiverde en met elkaar versmolten energieën vanuit het bekken, waarin zich een schaal van energie vormt, opstralen in het mystieke hart terwijl ook het witte hemelse licht daar van bovenaf toegang vindt. De ruimte van hoofd, nek/hals/keel en borstkas moet daartoe als één geheel transparant zijn voor de impulsen, het licht en de kracht van het hogere Zelf. En uiteraard moet er ook geen donker meer in de weg zitten in bekken of zonnevlecht.
Er vindt dan een tweede ontmoeting van de energieën plaats, op een hoger niveau – niet alleen hoger in lichamelijk opzicht maar ook een hoger bewustzijnsniveau. De versmelting van de energiestromen in die ruimte van het mystieke hart en het stralen (zich openbaren) van dit licht van daaruit wordt in het Westen ‘de geboorte van het Christuskind’ in ons genoemd. Dit ‘kind’ verenigt de vrouwelijke en mannelijke kwaliteiten in ons met elkaar: hart en intellect, liefde en wijsheid. Het is de ‘tweede’ of ‘geestelijke’ geboorte, en als die zich in je leven voltrekt, ervaar je dat als ‘herboren-’ of ‘opnieuw geboren’ worden.
Deze termen geven aan, hoe ingrijpend de verandering is voor het persoonlijk bewustzijn, voor je zelfbeleving als mens op aarde. Het kan uiteraard niet gaan om een wedergeboorte van je oude ‘ik’. Het is werkelijk alsof je een ander mens wordt – maar dan in de zin van: pas nu werkelijk jezelf. Overigens kan deze nieuwe zelfbeleving sterk overeenkomen met de manier waarop je er ooit als kind was, ‘transparant’, onbegrensd, spontaan en onbevangen, in kinderlijke onschuld – maar dan terwijl we ons daar ook van bewust zijn. Dit maakt heel begrijpelijk wat bijvoorbeeld in het Thomas-evangelie wordt gesteld: ‘Deze kleine kinderen die gezoogd worden, zijn als zij die het Koninkrijk binnengaan.’
Het nieuwe bewustzijn dat zich via het energetische zuiveringsproces en de eenwording van lichaam, ziel en geest openbaart, laat zich innerlijk kennen als licht: het kosmische licht dat de duisternis in onszelf doet verdwijnen en als innerlijke warmte door ons heen straalt. Het wordt letterlijk lichter vanbinnen. Naar buiten toe, aan de anderen (die niet langer vreemden zijn) laat dit bewustzijn of innerlijke licht zich kennen als warmte, liefde, wijsheid, begrip en mededogen.
Dit bewustzijn of licht – wit, met een fijne gouden glans erin – wordt ook wel ‘het Christuslicht’ genoemd. Als dit in ons doorbreekt, is dat de terugkeer in de Eenheid met al wat is, al wat leeft, en het doorstraald worden door wat men ook aanduidt als ‘de Heilige Geest’. Zulke wisselende benamingen verwijzen steeds naar aspecten van één en hetzelfde. In de inwijdingsleer is ‘Christus’ een naam voor het ene, universele hogere Zelf in ieder van ons – niets anders dan het Boeddha-bewustzijn.
Persoonlijk en kosmisch bewustzijn
De verschillende esoterische tradities hebben elk hun eigen weg tot bewustwording en transformatie maar daarbij gaat het in wezen steeds om ditzelfde geheim, hoe het ook symbolisch wordt verwoord. De of het Ene is in ieder van ons, kan zich in en via ons openbaren, en dat is in principe alleen maar ‘geheim’ omdat een olifant zich ook enorm kan vergissen en zich dan God waant in plaats van een van de vele manifestaties van de/het Ene. Maar zo mist men de essentie.
Het gaat erom dat je persoonlijk- en kosmisch bewustzijn, individualiteit en één-zijn, met elkaar moet kunnen verenigen. Dat is pas de grote integratie: het besef dat we tegelijkertijd de of het Ene en één van de velen zijn.
Wie deze paradox niet kan verdragen, zal neigen tot identificatie met één van beide. In het ene geval leidt dat tot zelfverheffing, zoals we tegenwoordig zien bij menig kersvers ‘verlichte’ of ‘Zelfgerealiseerde’ die na een doorbraak in het eigen bewustzijn het feit negeert dat hij/zij nog steeds óók een mens onder de mensen is. In het andere geval leidt identificatie met het mens-zijn alléén tot ‘jezelf klein maken’, jezelf reduceren tot een voorbijgaand verschijnsel zonder wezenlijke betekenis – de tragiek van de moderne a-religieuze mens die vergeefs zoekt naar de zin van het leven in het algemeen en zijn of haar eigen leven in het bijzonder.
Er zit niets anders op dan God in onszelf vinden terwijl we evengoed mens blijven: dan kunnen we een bewuste verpersoonlijking van God in deze wereld zijn, één van de gestalten of personages van het goddelijke, als een soort instrument van het ene, universele hogere Zelf.
Ditzelfde alchemistische geheim heeft ook tot vele mystificaties en intriges geleid. In het Westen zijn er bijvoorbeeld diverse verhalen over de Graal in omloop, van middeleeuwse ridderverhalen tot een schijnbaar spirituele detectiveroman als De Da Vinci Code en films over Indiana Jones en andere moderne helden. In de christelijke kerken wordt de graal opgevat als de kelk die Jezus Christus tijdens het laatste avondmaal hief. Maar de graal wordt ook wel beschouwd als de kelk of beker waarin zijn bloed werd opgevangen toen hij aan het kruis hing.
Beide opvattingen raken kant noch wal, want wat Jezus Christus doorgaf was niet zijn bloed maar zijn licht, zijn energie, zijn Christus- of Boeddhabewustzijn – ‘brood’ en ‘wijn’ waren de metaforen voor het ‘Christuslichaam’, de energie en de liefde-wijsheid van Christus. De gedachte dat het letterlijk om Jezus’ al dan niet heilige bloed zou gaan, heeft later geleid tot de veronderstelling dat hij een nakomeling had verwekt bij Maria Magdalena. Hier zien we de term ‘bloed’ als ouderwetse metafoor voor wat we inmiddels benoemen als DNA. Zo zijn we weer een stap verder af van datgene waarom het gaat.
De heilige graal is geen kelk of beker van materie en evenmin het bekken van Maria Magdalena alléén, maar (in eerste instantie) een schaal van energie (licht) in ieders bekken – mèt zijn aarding. We kunnen deze graal in onszelf vinden door in- en vanuit het bekken te leren ademen, zodat we er van daaruit zijn en de ruimte van het mystieke hart niet langer bezet houden*.
De versmelting van energieën die dan kan plaatsvinden in deze diepte van ons wezen – een lichamelijke diepte die gepaard gaat met een diepe bewustzijnslaag – is de eerste stap op weg naar de geestelijke geboorte, de geboorte van het Christuskind in ieder van ons.
* Hierop is de door Hetty Draayer geïntroduceerde vorm van lichaamsgerichte, genezende meditatie gericht. Zie bijv. haar boek Meditatie, energie en bewustzijn – De innerlijke weg vanuit het kosmisch oog (Synthese/voorheen Mirananda, Den Haag, 2001)
Peter Kampschuur past in zijn werk als zelfstandig gevestigd psycholoog en ademtherapeut de benadering van Hetty Draayer toe. Op dezelfde basis geeft hij ook cursussen (zie zijn website, www.peterkampschuur.nl). Met Ad van Beckhoven schreef hij het boek Spiritualiteit en energie: de kundalini-kwestie. In voorbereiding: De tweede geboorte.